Inleiding.
Hoofdstuk 1. Het auto-ongeluk.
Hoofdstuk 2. De link met de zeeramp.
Hoofdstuk 3. De ondergang van de ss. “SLAMAT“
Hoofdstuk 4. Notes, bronnen en links.
Inleiding.
De grootste zeeramp in de Nederlandse geschiedenis en het auto-ongeluk van mijn opa.
Het was een rare vergelijking, de beide gebeurtenissen hadden niets met elkaar te maken, maar toch was er een kleine link tussen beide gebeurtenissen, en kunnen we zelfs stellen, had de zeeramp niet plaats gevonden, dan was de kans aanmerkelijk kleiner geweest, dat mijn opa door een auto-ongeluk om het leven zou zijn gekomen. Heb ik uw intresse gewekt? Hier volgt het hele verhaal.
Op woensdag 27 april 2011 vond een bijzondere gebeurtenis plaats in de St.Laurenskerk in Rotterdam. Op initiatief van het Koninklijke Rotterdamsche Lloyd Museum, vond een internationale herdenking plaats van de ramp met de ss”SLAMAT“. Met deze herdenking kreeg de geschiedenis van de ss”SLAMAT” eindelijk een gezicht, (1, zie de notes in de bijlagen).
Op 27 April 1941 werd het passagiersschip van de Rotterdamsche Lloyd het ss “SLAMAT“, in Griekse wateren, als grootste schip in het konvooi, door Luftwaffe Stuka’s onder vuur genomen, vloog in brand en zonk. Het trotse passagiersschip, was betrokken bij ‘Operation Demon’ een grootscheepse evacuatie van geallieerde militairen uit Griekenland onder Brits commando. Op weg naar het veilig geachte Zuiden werd het konvooi aangevallen door Stuka’s en tegen de oorlogscode in werden daarbij sloepen en vlotten met overlevenden bestookt, velen werden getroffen en werden alsnog om het leven gebracht. De Britse destroyers HMS Diamond en HMS Wryneck snelden te hulp. Beide schepen namen de weinige overlevenden aan boord waarna ze naar Kreta opstoomden. Onderweg werden ook zij achterhaald door Stuka’s en tot zinken gebracht. In slechts enkele uren verloren, van de bijna 1000 opvarenden, 983 bemanningsleden en geallieerde militairen, het leven. Bij de ramp waren acht nationaliteiten betrokken. Nabestaanden konden pas na zes maanden en in de meeste gevallen via het Rode Kruis, worden geïnformeerd. In de Tweede Wereldoorlog werd de Nederlandse Koopvaardijvloot vrijwel gehalveerd. De Rotterdamsche Lloyd verloor zelfs 60 % van haar schepen. Omdat men in Nederland ook erg te lijden had onder de oorlog, raakte de tragedie met de ss “SLAMAT” in de vergetelheid.
Hoofdstuk 1. Het auto-ongeluk.
Mijn opa Jan, van vaderszijde, of wel voluit Johannes Franciscus Tenthof van Noorden (2), woonde in 1966 samen met Wil, voluit Wilhelmina Mathilda Maria Fassotte (3) aan de Hectorstraat in Rotterdam-Hillegersberg. Zij waren elkaar toevallig een paar keer tegen gekomen op de Bergselaan, en bij een bezoek aan de buren.
Jan zijn broer Henri Catharinus Tenthof van Noorden was getrouwd met Antoinette Hubertine Seerden,(5) haar broer Jean Henriette Michiel Hubert Seerden, (6) die getrouwd was met Irma Nathalie Termont woonde aan de Bergselaan nummer 231b, Wil Fassotte haar broer Arnoldus Hendrikus Adrianus (Arnold) Fassotte,(4) woonde met zijn vrouw Elisabeth Hubertina (Bep) van der Velden boven Jean H.M.H Seerden aan de Bergselaan nummer 231c op de hoek van de Savornin Lohmanlaan, in de wijk Liskwartier.
Het was donderdag morgen vier augustus 1966. Wil was als eerste opgestaan, beneden had zij de tafel gedekt, en alles voor het ontbijt klaargezet. Daarna had ze water in de fluitketel gedaan, koffie bonen gemalen, en met een schepje buisman en een snufje zout de koffie voorbereid. Toen Jan de koffie rook was ook hij opgestaan, hij trok zijn kamerjas aan en stommelde naar beneden.
Wil had de krant al uit de brievenbus gehaald en schonk voor Jan en haar zelf een kop koffie in. “Goeie morgen” zei Jan, pakte de krant en zette zich aan de eettafel. Wil zei niets, terwijl zij een paar boterhammen van het brood sneed en er boter begon op te smeren. En Jan, nam een slok van zijn koffie, bladerde door de krant, en keek tegelijkertijd langs de krant naar Wil. Hij zag aan haar gezicht dat ze met het verkeerde been uit bed was gestapt. Iets zat haar niet lekker of ging niet naar haar zin, maar wat, dacht Jan? Jan las zoals elke morgen hardop de koppen van de krant, zodat ook Wil gelijk op de hoogte was van de belangrijkste gebeurtenissen in binnen- en buitenland. En hij las niet alleen de koppen, maar gaf gelijk zijn kommentaar en mening.
“ Depressies blijven elkaar ook tweede helft van deze week nog opvolgen” Alsof het deze zomer nog niet genoeg heeft geregend, zei Jan, (7). “Bankrover met tas vol geld in Wenen opgepakt”. Zo dat is mooi, die had in juni de Nutsspaarbank in Amersfoort overvallen en 40.000 gulden meegenomen! Ik ben dat slechte weer helemaal zat! zei Wil. Ah, dacht Jan, dat zit haar dwars en hij ging door: “ Prins en Prinses ook naar Porto Ercole…….” Ja daar is het beter weer dan hier, zei Wil, voordat Jan zijn zin had kunnen afmaken.
Jan sloeg een blad van de krant om en ging verder, “Wachtlijst is gevolg van geldgebrek” Ja,ja, we zijn niet de enige die wachten op een telefoonaansluiting, er is een wachtlijst van 170.000 mensen. Dat gaat nog wel even duren!! “Oe Thant en Vietnam” Hm, Hm, mijmerde Jan, “Oe Thant heeft in Moskou gezegd dat de Verenigde Naties niet in een positie is om iets aan het hestel van de Vrede in Vietnam bij te dragen” Ja, zei Jan, zo komt en nooit een einde aan die oorlog!
Jan vouwde de krant samen, lag hem naast zich neer, nam een slok van zijn koffie en begon met zijn ontbijt. Na het ontbijt had Wil alles opgeruimd, Jan had nog geprobeerd Wil een beetje op te vrolijken en was daarna met zijn krant en een tweede kop koffie naar de woonkamer gegaan, en zat in zijn fautuil bij het raam de krant te lezen.
Door het spionnetje bij het raam, kon hij gelijk bijhouden wat er op straat gebeurde, zo kon hij Wil waarschuwen, als de postbode, de melkboer of de bakker in aantocht waren, of wanneer gewoon kwajongens voor de lol aan het belletje trekken waren. Wil wilde boodschappen gaan doen, maar had geen zin om alleen te gaan! “Jan ga je mee boodschappen doen, ik heb nogal wat nodig en kan het niet allemaal alleen sjouwen” ! “En de hele week binnen zitten is ook niet goed voor je, een beetje beweging zal je goed doen”, zei ze er tegelijkertijd achteraan. Jan had niet veel zin, maar kon er weinig tegen inbrengen, en ze was al niet zo goed gehumeurd, hij keek naar buiten en zag dat het regende. “Maar dan gaan we wel met de auto, en even bij Arnold en Bep langs.” zei Jan. “Okee” zei Wil, en knikte instemmend, daar had ze wel zin in, om bij haar broer Arnold en schoonzus Bep langs te gaan.
Een uur later later stonden ze in de regen bij de auto. Wil riep verschrikt, “Ik ben mijn auto sleutels vergeten”! Ze liepen beide terug naar huis, Jan gaf zijn huissleutel aan Wil, en wachtte beneden terwijl zij de trap opging naar de woonkamer, daar lagen ze meestal op het dressoir, maar nu niet verdorrie, vandaar naar de achterkamer, en op de keukentafel lag haar bos sleutels. Hevig geïrriteerd dat ze haar sleutels vergeten was liep ze samen met Jan weer naar de auto, ondertussen waren ze al aardig nat geworden van de regen. Maar hij zei niets toen ze even later naast elkaar in de auto zaten, ze was al genoeg van streek, en zijn reactie of klaagzang zou het alleen maar erger maken.
De ramen van de auto besloegen door hun natte kleren. Via de Molenlaan, de Terbregseweg en de Bosdreef reden ze meestal richting het Oude Noorden van Rotterdam, omdat Wil daar gewoond had, gingen ze daar nog vaak boodschappen doen, en brachten zij gelijk een bezoek aan haar broer Arnold, die aan de Bergselaan woonde, (8). De auto gaat naar rechts, dacht Jan maar hij kon het niet goed zien zonder zijn bril op. Door het slechte weer, en slecht zicht van beslagen ramen, raakte Wil ter hoogte van de Terbregseweg, net na de Prinses Irenebrug over de Rotte, waar de weg een flauwe bocht maakte naar rechts, met haar wielen de rechterstoeprand, waardoor zij de macht over het stuur verloor en de auto in volle vaart en met een luide knal tegen een lantaarnpaal botste.
Het was alsof de tijd even stil stond ………. ……………….Het was een moment doodstil op straat, nadat het rondvliegend glas en stof was neergedaald, kwam er alleen nog wat rook van het koelwater onder de verwrongen motorkap vandaan. Zij waren allebij door de knal naar voren gevlogen. Wil dacht, is dit een droom, verdwaasd, buiten zinnen, zij kon niet meer begrijpen wat er gebeurde, was het de beklemming van een nachtmerrie of een koortswaan? Zij kon wel schreeuwen van pijn, haar kolkende bloed hamerde door haar aderen. Een koude windtocht door de auto, kalmeerde haar zenuwen en bracht haar weer bij haar positieven. Zij keek langzaam opzij naar Jan, ze schrok, overal bloed en glas en Jan gaf geen krimp, had hij het bewustzijn verloren? Het rook naar benzine! De hele voorzijde van de auto zat in elkaar, en alle ruiten waren aan diggelen.
Als een snelle film zag Jan zijn hele leven aan zich voorbijgaan. Zijn lieve ouders zwaaiend voor hun huis aan de Beukelsdijk toen hij voor het eerst naar school ging, zijn negen jaar jongere broertje Henri, liggend in de kinderwagen, zijn cafe aan de Oostkousdijk, met het biljart en zijn vaste klanten,
zijn vriendin Marie dansend in het cafe op het Vrijthof in Maastricht, en dan als zijn bruid in oud Vroenhoven, met oma Bolmeijer, zijn ouders en alle ooms en tantes, de geboorte van hun eerste dochtertje, en dan ineens zijn vrouw Marie huilend en smekend in de winkel van Jamin op de Putselaan, zijn zoons Jan, Henri en Wim, met z’n drieën voor het cafe, en zijn dochters Rie en Loes achter de toonbank met handen vol met in glinsterend papier verpakte bonbons en zijn dochtertje Wil in de gang van de lagere school, (9).
En naast zijn kleine dochtertje Wil, stond daar zijn grote Wil Fassotte haar beide armen naar hem uitstrekkend! Alsof ze allemaal aan hem trokken, ga niet weg, ga niet weg, blijf hier riepen ze hem toe. zijn hele lijf beefde en deed verschrikkelijk zeer, waar was Wil? hij hoorde sirenes.
Wil had een buil op haar hoofd een gekwetste knie, en pijn op haar borst, Jan was er slecht aan toe, hij had een diepe hoofdwond en een verbrijzelde knieschijf. Het toeval wilde dat een van de kleinzoons van Jan, die ziekenbroeder was op een ambulance als eerste ter plaatse was. Het was een drukte rond de auto, Wil werd voorzichtig op een brancard gelegd, zij kreunde van de pijn op haar borst, had ze gebroken ribben?
En waar is Jan? Die is al met een andere ambulance naar het ziekenhuis! hadden ze gezegd. En zo werden ze beide naar het Rotterdamse Dijkzicht ziekenhuis vervoerd. Toen zijn kleinzoon in de ambulance hoorde dat de oude man Johannes Tenthof van Noorden heette, begreep hij niet wie dat dan wel kon zijn, en ging hij later die dag bij zijn moeder langs, die van haar eigen naam ook Tenthof van Noorden heette.
Toen zij hoorde dat de man 81 jaar oud was, begreep ze dat het haar vader moest zijn, en vertelde zij haar zoon dat het zijn opa was. Zijn opa en oma waren in de dertiger jaren met ruzie uit elkaar gegaan, en zijn oma wilde niet dat opa kon hertrouwen, en wilde zij dus nooit officieel van hem scheiden.
Maar in de familie werd nooit meer over opa gesproken, en als de kleinkinderen er naar vroegen, kregen ze te horen, “ Opa is dood!”
Jan, Johannes Franciscus Tenthof van Noorden overleed 4 dagen later, aan zijn verwondingen op maandag 8 augustus 1966 in het Dijkzigt ziekenhuis te Rotterdam. Hoe Jan na dit verdrietige ongeluk, de laatste dagen en nachten van zijn leven in het ziekenhuis doorbracht laat ik over aan het inzicht van een ieder die zich enigzinds in een ander kan verplaatsen. Nu hij echt dood was ging het verhaal door de hele familie, en hoorden veel kleinkinderen het echte verhaal over hun opa!
En zo stond er ook ineens een politieagent op de stoep bij mijn Oma, om te melden dat haar man een auto-ongeluk had gehad, de man met wie ze al dertig jaar geen contact meer had gehad.
Tot zover het verhaal , hoe het auto-ongeluk van mijn opa kan zijn verlopen, het enige wat we echt weten over het ongeluk, is het nieuws uit de kranten, (10).
Hoofdstuk 2. De link met de zeeramp.
Wil (Wilhelmina Mathilda Maria) Fassotte, was toen het auto-ongeluk plaatsvond 58 jaar oud, en zij had al het een en ander meegemaakt in haar leven. Op 30 jarige leeftijd was zij in 1937 te Rotterdam getrouwd met de 32 jarige Adrianus Marinus van Broekhoven (11), en gaan wonen aan de Hendrik Sorchstraat 19b te Rotterdam. Adrianus hielp eerst in het bedrijf van zijn vader Willem van Broekhoven, die ijzergieter/zandvormer van beroep was, en ging later werken als assistent buffetchef bij de scheepvaartonderneming Rotterdamsche Lloyd, ( note: toen hij trouwde was hij al werkzaam bij de Rotterdamsche Lloyd).
Hij werkte op de ss. “SLAMAT”, het schip dat ten onderging op 27 april 1941 tijdens de evacuatie van het Britse expeditieleger uit Griekenland. Gezagvoerder Tjalling Luidinga met vrijwel zijn gehele bemanning kwamen hierbij om het leven. De heldhaftige reddingsoperatie ingezet door HMS “Diamond” en HMS “Wryneck” van de Britse Marine om de opvarenden van de ss.”SLAMAT” te redden leidden helaas ook tot de ondergang van deze schepen. Meer dan duizend opvarenden vonden hierbij de dood, onder hen de 35 jarige bediende 4e klas Adrianus Marinus van Broekhoven. In Nederland was over de ramp met de ss. “SLAMAT” niets doorgedrongen, pas in augustus van 1941 werd het nieuws via de radio en krant bekend gemaakt.
Maar ook toen was bij de Rotterdamsche Lloyd nog niet bekend wie er omgekomen waren. Op 13 oktober 1941 publiceerde de Indische Courant in Nederlands-Indië een uitvoerig verslag met als kop: DE LAATSTE REIS VAN DE “SLAMAT” . Tot in detail beschreef de krant de reddingsoperatie in het Griekse Nauplia, de ondergang van de ss “SLAMAT”, en de Britse HMS “Diamond” en de HMS “ Wryneck”, en tenslotte het lot van de bemanning. Later zou blijken dat de krant beschikte over een vertaling van de scheepsverklaring die in Port Said was opgemaakt, na ondervraging van overlevenden van de ramp.
Nog steeds waren de nabestaanden van de opvarenden van de ss.”SLAMAT” niet ingelicht door de Rotterdamsche Lloyd, doordat er in het buitenland veelvuldige overplaatsingen van personeel naar andere schepen plaats vonden, wist men niet exact wie er allemaal aan boord waren gedurende de ramp. Zo ook de nabestaanden van Adrianus Marinus van Broekhoven, zijn vrouw Wil van Broekhoven-Fassotte, zijn ouders Willem en Dina van Broekhoven, zijn schoonouders Harry en Toos Fassotte, zijn broers Martinus en Willem, en zijn zus Maria van Broekhoven (12), allen waren een half jaar na de vreselijke ramp met de ss.” SLAMAT” nog in vertwijfeling en hoop op een bericht van leven. Op 20 oktober schreef de Rotterdamsche Lloyd aan het Rode Kruis dat, “ met het doorgeven van de berichten aan de familieleden zullen wij wachten totdat wij uw nadere mededeling ontvangen inzake het onderzoek hetwelk het Rode Kruis in Geneve nog instelt naar de mogelijkheid van het zich in krijgsgevangenschap bevinden van vermisten”.
De Nederlandse kranten brachten intussen nadere bijzonderheden over de ramp die zich had voltrokken. De nabestaanden moesten het hebben van deze berichten in de kranten, elke dag werd er weer geschreven over de ss.”SLAMAT“, en elke dag kwam er meer nieuws naar buiten. Het Algemeen Handelsblad van 24 oktober 1941 meldde na berichten van het ANP te Londen nadere bijzonderheden over de ondergang van de ss”SLAMAT“. Van de bemanning hadden slecht vier opvarenden het leven weten te redden.
Dit deed de Rotterdamsche Lloyd besluiten, ondanks dat het onderzoek van het Rode Kruis nog niet was afgesloten om de nabestaanden te gaan informeren. Vanaf 18 november 1941 werd een aanvang gemaakt met de bezoeken aan de nabestaanden en het overhandigen van de brieven. Wil van Broekhoven-Fassotte kreeg begin december bezoek van de directie van de Rotterdamsche Lloyd, nog steeds was er hoop, maar de kans dat haar man Adriaan de ramp had overleefd was heel klein. Zij kreeg een brief overhandigd met de volgende tekst:
Geachte Mevrouw van Broekhoven,
Het doet ons zeer leed U te moeten mededeelen dat uit bij ons binnengekomen berichten is gebleken, dat de heer A.M. van Broekhoven, bediende 4e klas van het s.s. “Slamat”, na de ramp welke dit schip heeft getroffen, vermist wordt.
Er bestaat een kans dat er gevangenen zijn gemaakt, die zich in Duitsche of Italiaansche gevangenschap bevinden; deze laatste mogelijkheid wordt nog langs verschillende wegen onderzocht.
Niettemin mogen wij U niet verhelen dat de kans slechts uiterst gering is en wij vreezen dat gij U op het ergste moet voorbereiden. Zodra wij eenig bericht mochten ontvangen, zullen wij U zoo spoedig mogelijk daarvan in kennis stellen.
Wij wenschen U sterkte toe in deze beproeving.
Hoogachtend, N.V.ROTTERDAMSCHE LLOYD
CL.Wenner, Inspecteur Nautische Dienst.
Wil greep zich vast aan het feit dat haar man wellicht in krijgsgevangenschap was geraakt. Ook omdat in de brief stond dat hij vermist werd, bleef zij hopen. Maar omdat Adriaan van Broekhoven vermist werd, en niet volgens de brief was overleden, werd er nog geen pensioen van Zee-Risico uitgekeerd. Ook de levensverzekerings maatschappij vroeg om een schriftelijke bericht van het Rode Kruis van vermissing, maar omdat het onderzoek van het Rode Kruis in Geneve nog niet was afgesloten, werd dit niet afgegeven. Wel kreeg Wil nog elke maand van de Rotterdamsche Lloyd de uitbetaling van Adriaans loon.
Wil verloor de moed niet en bleef vasthouden aan elk gerucht, ook toen half april 1942 het Rode Kruis bericht ontving uit Geneve met de definitieve lijst van vermiste personen. De Rotterdamsche Lloyd begon toen ook met uitbetaling van de pensioenen volgens de Zee-ongevallenwet.
In het Rotterdams Stadsarchief bevind zich het archief van de Rotterdamsche Lloyd met het personeelsdossier van Adrianus Marinus van Broekhoven, waaruit misschien nog meer informatie naar voren komt, helaas is dit personeelsarchief met de personeelskaarten van de opvarenden, pas in 2046 openbaar toegankelijk.
Vier Nederlandse opvarenden van de ss “SLAMAT” hadden de ramp overleefd, de Nederlandse Regering in Londen wilde dat de overlevenden naar Londen kwamen, om ze als helden te eren, men was zeer onstemd, toen men hoorde dat de overlevenden als spionnen werden behandeld, en met Italiaanse gevangen waren opgesloten in een concentratiekamp bij Port Said, (achteraf waren zij in een quarantine station ondergebracht en ondervraagd) . Dit waren Adjunct-restaurateur Johannes Marinus Trijsburg, Volmatroos Jasper de Jong, Tweede officier Hendrik Rijnbergen en Matroos Petrus Johannes Broos. In de verklaringen die zij aflegden, kwamen nog vele namen voor van mede bemanningsleden die ze hadden gezien op vlotten en in reddingsboten, bemanningsleden die ze hadden zien verdrinken, en bemanningsleden die waren opgepikt door de HMS “Diamond” en de HMS ” Wryneck” die later echter ook ten onder gingen. Ook werden nog lichamen geindentificeerd die waren aangespoeld in Griekenland en Egypte, maar nergens komen we de naam van Adriaan Marinus van Broekhoven tegen.
Hoofdstuk 3.
De ondergang van de ss “SLAMAT”.
De heer Frans Luidinga, maritiem schrijver en zoon van de gezagvoerder van de ss. “SLAMAT“, Tjalling Luidinga, schreef in 1995 een boek over het leven van zijn vader, waarin uitvoerig de ondergang van de ss “SLAMAT” werd beschreven.
In 2011, toen het 70 jaar geleden was dat de ss “SLAMAT” ten onder ging, en de schrijver o.a. over nieuwe getuigenverklaringen van Britse overlevenden beschikte, volgde een vernieuwde uitgave, met veel aandacht voor de ss “SLAMAT” en vol met getuigenverklaringen van overlevenden van de ramp.
In 2015 kwam ik door toeval op de wesite van “My Heritage”, mijn opa Johannes Franciscus Tenthof van Noorden tegen op de website van de familie Fassotte, (13) en zo kwam ik achter het bestaan van Wilhelmina Mathilda Maria Fassotte en haar man Adrianus Marinus van Broekhoven. Tevens stond erbij Wilhelmina Mathilda Maria Fassotte vermeld: Partner van Johannes Franciscus Tenthof van Noorden. Op verschillende e-mails naar de beheerder van de website van de familie Fassotte kwam geen enkele reactie.
Toen ik de overlijdens akte vond van Adrianus Marinus van Broekhoven van 21 juni 1946, waarin stond dat de Burgelijke stand van Rotterdam door de Arrondissements Rechtbank was gelast om deze overlijdens acte in te voeren, en dat daarin vermeld werd dat op 27 april 1941 in de Middellandsche Zee nabij Griekenland is overleden: van Broekhoven, Adrianus Marinus, oud 35 jaren, geboren te Bergen op Zoom, wonende te Rotterdam, hofmeester, echtgenoot van Fassotte, Wilhelmina Mathilda Maria, zoon van van Broekhoven, Wilhelmus Petrus en Verdaasdonk, Goordina Paulina. Na enig zoeken kwam ik er achter dat op die datum nabij Griekenland het stoomschip “SLAMAT” was gezonken, en op de website van het museum van de Rotterdamse Lloyd vond ik de naam van Adrianus Marinus van Broekhoven en de geschiedenis van de ss “SLAMAT“. Na e-mail verkeer met de zoon van de gezagvoerder van de ss”SLAMAT” de heer Frans Luidinga, kreeg ik bevestiging van mijn vermoedens, en zorgde Frans Luidinga dat ik in het bezit kwam van het door hem geschreven boek over zijn vader Tjalling Luidinga en de ondergang van de ss “SLAMAT”.
De beste weergave van de ramp is het verhaal dat 13 oktober 1941 in de Indische Courant verscheen en was gebaseerd op getuigen verklaringen, (14).
DE LAATSTE REIS VAN DE “SLAMAT”, HET EINDE VAN EEN INDIË-VAARDER.
De eerste Lord van de Britse Admiraliteit heeft in een brief aan Hare Majesteits gezant te Londen, welke kort geleden is gepubliceerd, hulde gebracht aan de Nederlandsche koopvaardij voor het prachtige werk, dat zij heeft verricht bij de evacuatie van de Britse troepen uit Griekenland en Kreta en zijn deelneming betuigd met de verliezen, welke onze koopvaardij daar heeft geleden. Zoals bekend, is de “SLAMAT” van de Rotterdamschen Lloyd in de Grieksche wateren gebleven. En daar, in de eerste frontlinie, zijn ook bijna alle Nederlanders gebleven, die de kern vormden van de bemanning van het schip. De bemanning van de “SLAMAT” bestond uit bijna tweehonderd man: 78 Nederlanders, een Noor, tien Australiërs, 24 Chinezen, 85 onderdanen van de Portugeesche kolonie Goa, gelegen aan de Westkust van Voor-Indië. Vier van de acht en zeventig Nederlanders hebben volgens de thans bekende gegevens het leven behouden. De anderen zijn op zee gebleven….. Hieronder volgt het verhaal van de “SLAMAT” zoals dit werd vrijgegeven door het departement van de Marine, een verhaal uit een episode van deze oorlog, herinnerend aan het epos van Duinkerken. Het is de historie van de laatste reis van een van Hollands Indië-vaarders.
April 1941. De Britse troepen zijn de zich met heldenmoed tegen de Duitse horden verdedigende Grieken te hulp gekomen, maar zelfs een dapperheid, welke die van de helden der klassieke oudheid evenaart, is niet voldoende om stand te kunnen houden tegenover het geweld van de metalen oorlogsmachines te land en in de lucht. De vijand is nog te sterk, er zijn vrijwel geen vliegtuigen beschikbaar die de Duitse bommenwerpers kunnen afweren. Tot de terugtocht en tot ontruiming van Griekenland moet worden besloten. Tot 14 april staan de Britse troepen nog bij de Olympus, van 20 tot 25 april houden zij in zuidelijke lijn stand bij de pas van Thermopylae en dan begint via de landengte van Korinthe de terugtocht naar de evacuatie-havens. Nauplia is een van die havens.
Op woensdag 23 april, de dag is nog slechts enkele uren oud, vertrekt de “SLAMAT” van Suez naar Port Said waar het schip de zelfde dag ’s middags aankomt. De gezagvoerder ontvangt de opdracht onmiddellijk door te stomen naar Alexandrië. Het schip komt er donderdag aan, in de eerste uren van de nacht, en gaat op de reede van deze oorlogshaven van de Britse vloot ten anker. Nieuwe orders liggen gereed. De proviandvoorraden worden met de meeste spoed aangevuld, de gehele bemanning is zonder onderbreking in touw en enkele uren later wordt het anker gelicht en vaart het schip om de Noord.
Naar de baai van Nauplia. ’s Middags wordt bekend gemaakt, dat de “SLAMAT” orders heeft om in convooi op te stomen naar de baai van Nauplia. Die avond tegen 7 uur, zaterdagavond, als de schepen de Griekse kust reeds dicht zijn genaderd, verschijnen hoog tegen de hemelkoepel Duitse bommenwerpers die aanvallen ondernemen op het convooi. Voordat ze verdreven kunnen worden door het vuur van de escorteerende oorlogschepen, duikt met gierend motorgeweld een van de vijandelijke vliegtuigen op de “SLAMAT” neer. Waterfonteinen, doorkolkt met vuil gele rook, spuiten omhoog vlak naast het schip, maar een van de bommen is een treffer. Het groote schip schokt onder de explosie waardoor brokstukken van dekhuizen en andere scheepsdelen ver buiten boord in zee worden geslingerd.
De motorboot en een de sloepen zijn in gruizels geslagen, grote ravage is aangericht op het kinderdek en in de tweede klasse salon. Even dreigt er brand uit te breken maar de bemanning is onmiddellijk in actie om verdere ontreddering tegen te gaan en alles zo veel mogelijk te klaren. Het onderzoek toont aan dat de zeewaardigheid van het schip niet in het minst heeft geleden. Wonder boven wonder is er slechts één slachtoffer, één der Chinese opvarenden heeft een zware beenwond opgelopen.
Zaterdagavond, kort voor middernacht, komt de “SLAMAT” aan op haar plaats van bestemming, het havenplaatsje Nauplia, gelegen in de baai van Nauplia, in het Nederlands: de Baai der Zeelieden. Er liggen meer schepen in de baai, veel schepen en allen met het zelfde doel, de redding van de verwoed vechtende resten van de Britse en Griekse troepen, die op Nauplia terugtrekken.
Alles is voorbereid op luchtaanvallen op deze zo kwetsbare concentratie van vaartuigen, op de jagers en kruisers staan de manschappen ononderbroken voltallig op post bij het luchtdoelgeschut en de munitie aanvoer. In de verte, maar toch reeds dichtbij, achter de heuvels, raast de strijd, maar over de baai van Nauplia hangt nog de zwijgende duisternis. In de stikdonkere nacht gaat het schip ten anker op de aanwijzingen van Britse torpedobootjagers. Aan de wal, waar soms even het lichtschijnsel van electrische handlantaarns te zien is, verzamelen zich de Britse soldaten, uit Australië, uit Nieuw-Zeeland ook, die uit Griekenland weggevoerd zullen worden. Mannen doodmoe na wekenlange actie, die zich met bovenmenselijke inspanning en volharding verweerd hebben tegen een in getalsterkte en materieel-uitrusting overmachtige vijand die, nu zij hier in Griekenland hun taak hebben volbracht, slechts hunkeren naar slaap. Eenige uren rustigen slaap. Dat zal wellicht mogelijk zijn zodra zij zich aan boord van de schepen bevinden; nu nog niet. Voor de dageraad, moeten zo veel mogelijk schepen de baai hebben verlaten. In de eerste uren van de nacht worden ruim 400 man ingescheept op de “SLAMAT”. Bevel is ontvangen dat om 4 uur vertrokken moet worden en het is Zondagochtend en 4 uur als het schip de reis aanvaardt, Zuidwaarts.
Zwermen bommenwerpers. Drie uren later. De dag is nauwelijks aangebroken als er weer zwermen bommenwerpers gesignaleerd worden. Donkere stippen aan de ochtendhemel worden binnen luttele seconden dreigende monsters. Vijf, zes vliegtuigen concentreeren hun aanval op het Nederlandse schip.
Laag duikend halen de vliegers de hefbomen over van de bommenrekken en met vreemd hoog fluitend geluid gieren de bommen naar beneden, op het doel neer. Met dreunend geweld treft een zware bom het schip, vlak voor de eerste schoorsteen. Brokstukken hout en ijzer vliegen in het rond en een felle steekvlam schiet recht omhoog. Brand breekt uit, de brug, de hut van de gezagvoerder, de kaartenkamer staan in een oogwenk in lichterlaaie en snel verspreiden zich de vlammen. Wanhopige pogingen worden gedaan om de brand te stuiten, de opvarenden hebben echter niet alleen de vlammen te bestrijden, maar moeten zich ook verweren en beschermen tegen de meedogenlozen vijand. Telkens weer jagen de bommenwerpers over de “SLAMAT” en scherp klinkt door het loeiend geweld van vliegtuigmotoren en vlammen het geratel van de machinegeweren, gericht op de mannen die in een hel van vuur pogen hun schip te behouden.
Dan moet de gezagvoerder van de “SLAMAT” het bevel geven waarvan de volbrenging de zwaarste plicht betekent, die een zeeman kan worden opgelegd: het beval tot het verlaten van het schip. De scheepsklok luidt met korte trillende slag, ononderbroken: de doodsklok klept over de “SLAMAT”.
De reeds buiten boord gedraaide sloepen die niet zijn vernield of wrak geschoten zijn, gaan te water; de vlotten worden over boord gezet en vullen zich met de soldaten en opvarenden die, zich langs takels en touweinden laten neer zakken. Eindeloos komen de vervloekte Duitsers terug met hun vliegtuigen en steeds doorklinkt angstwekkend klaar boven het geloei van de vlammen, het droge ge blaf van de mitrailleurs, gericht op de schipbreukelingen aan boord van het brandend schip en in de reddingsboten en vlotten. Het is Zondag. Zondag 27 april 1941.
Reddingswerk. De andere schepen van het convooi zijn onder voortdurende vliegtuig aanvallen doorgevaren doch een Britse torpedojager is in de nabijheid van de “SLAMAT” gebleven. Alle hens is daar aan boord in de weer, Het afweergeschut van het slanke schip dreunt vrijwel ononderbroken en de luchtdoelmitrailleurs trekken met hun rookspoorminutie witte phosphorstrepen tegen de blauwe lucht als de Duitse bommenwerpers binnen hun vuurbereik komen. Tegelijkertijd worden de opvarenden van de “SLAMAT” en soldaten overgenomen uit de boten en vlotten en gered uit het water. Het is telkens een stoppen en stilliggen om een sloep of vlot gelegenheid te geven langszij te komen en dan weer een volle kracht vooruitslaan en scherp manoeuvreren om een bomaanval te ontgaan.
Het is zenuwsloopend werk, maar de Britten schijnen geen zenuwen te hebben; rustig verrichten zij hun taak en al moet de reddings arbeid telkens worden onderbroken om met het schip een duikbomaanval te ontwijken, toch slaagt men er in een groot deel van de opvarenden van de “SLAMAT” te bergen. Soldaten, Chinezen, Goanezen en 20 Nederlanders staan op het smalle dek opeengepakt.
De gezagvoerder van de “SLAMAT” bevindt zich onder hen; en ook de dokter, nog enkele andere officieren, matrozen, machinekamerpersoneel en mannen van den civiele dienst. Niet allen zijn nog binnen boord gebracht kunnen worden; velen drijven nog in boten en op vlotten rond en er zijn zelfs nog mannen op het brandende schip. Enkele van hen weten door de vlammen heen het laatste reddingsvlot dat nog aan boord is te bereiken en werpen het te water. Dan laten ze zich zakken langs de sloeptakels en talies die buiten boord hangen, en klauteren op hun vlot. Een sloep sleept ze op naar de jager, die hen, juist als weer een bomaanval loskomt, aan boord neemt. Met grote koelbloedigheid brengt de commandant van den jager even later zijn schip langszij van den hoge op sommige plaatsen roodgloeiende romp van het Nederlandse schip om de achtergeblevenen te redden. Zij springen over op de reeds volgepakte dekken, waar een ieder nauw opeen gedrongen staat teneinde de geschut- en mittralleurbemanningen nog enige bewegingsvrijheid bij hun moeilijke zware arbeid te geven. Snel wordt de jager weer vrij gemanoeuvreerd van de “SLAMAT” en worden de pogingen hervat om de mannen, die nog in de sloepen en vlotten ronddrijven, te redden.
Het is omstreeks 9 uur als de tweede stuurman van de “SLAMAT” er eindelijk in slaagt, met boot 4 langszij van het Britse oorlogsschip te komen. In boot 4 zitten 62 man opgepropt en bovendien ligt op een van de dwarse planken in zwijgende smart de Chinese opvarende van de “SLAMAT”, die de dag tevoren bij de eerste bomtreffer het been vrijwel afgereten is. Even voor de mannen zouden kunnen overstappen, komen echter weer de bommenwerpers naderbij. Een stilliggend schip, met kanonniers die vrijwel geen ruimte meer hebben om het afweergeschut te bedienen, is een haast zekere prooi voor de aanvaller en de commandant van de jager moet daarom wel grijpen naar de belangrijkste verdedigings middelen van zijn schip, die hem zijn overgebleven: snelheid en wendbaarheid. Twee uren lang is de jager zwoegend bezig geweest met het redden van schipbreukelingen, terwijl hij zich tegelijkertijd de vijand van het lijf heeft moeten houden.
Hij kan het behoud van de honderden, die reeds aan boord van de destroyer zijn, van het hem toevertrouwde schip en zijn opvarenden niet langer in de waagschaal stellen door weerloos te blijven stilliggen bij de verdere pogingen tot redding van degenen, die nog in en op het water ronddrijven. Hij moet weg van hier. Wellicht hebben op dat ogenblik zijn lippen geluidloos een verwensing gepreveld aan het adres van de “bloody bastards” daar in de lucht, die met hun phosphormunitie op drenkelingen vuren. Het rinkelend geluid van de machinetelegrafen, die hij met een ruk overhaalt, onderstreept het harde besluit dat hij heeft moeten nemen en dat hij tot het uiterste heeft uitgesteld. Met dreunend motorgeweld grommen de bommenwerpers neer op hun zekere prooi, maar de volle kracht vooruitstaande schroeven van de torpedojager sleuren het schip nog juist buiten het bereik van de bommen, buiten bereik ook van de mannen van boot 4. In de zware hekgolf van de jager en de waterzuilen van de exploderende bommen slaat de reddingboot vol water. Velen worden buiten boord geworpen; de meesten komen weer in de sloep, niet allen …… maar niet ver weg drijft een lege boot, die waarschijnlijk haar diensten al heeft gedaan bij de overbrenging van mannen van de “SLAMAT” naar de jager en men slaagt er in die boot te bereiken en er in over te gaan. In de reddingboot Nr. 10. die daar ook nog ronddrijft, zitten een matroos van de “SLAMAT”, een hofmeester, nog een man van den civiele dienst en ongeveer 60 soldaten. Bij het te water komen is de overvolle boot lek geslagen. Twee uren lang strijden die mannen tegen het binnenkomende water, dan kapseist ondanks al hun pogingen de boot. Zestig mensen worstelen in de zee voor hun leven. Er verdrinken er; niemand weet hoeveel. De anderen klimmen op de kiel en zij slagen er in de boot te kantelen en daarmede weer in goede positie te krijgen. Nog zijn zij daarmede bezig of de bommenwerpers komen weer gierend omlaag met ratelende machinegeweren. Nog eens slaat de sloep om, weer liggen tientallen menschen te water en klauwend slaan hun handen op de omgeslagen romp en trachten oververmoeide mannen op de boot te klimmen. De hofmeester geeft het op; hij grijpt een stuk wrakhout om zich daarmee in veiligheid te stellen. Als over enige dagen in Alexandrië appèl zal worden gehouden, zal ook zijn naam worden afgeroepen zonder dat er antwoord komt………..
Telkens weer komen de bommenwerpers over het kleine deel van de zee, waar, fel brandende, het wrak drijft van de “SLAMAT”. Hoog boven het water rijst de krachtige romp. Het schip ligt nog recht; het is hecht en sterk gebouwd, een Hollands schip van Hollandse bouwmeesters. De bommenwerpers daveren over de zee, waarop nog mensen ronddrijven in boten, op vlotten, op wrakhout. De duivel zelf zit achter de droog blaffende machinegeweren waaruit telkens weer vuurstralen schieten. Met een kreet, een vreemd verwrongen gebaar zakken mannen ineen; soms neemt de koele zee hen in zich op, anderen weer sterven op de sloepbodem of geleund tegen hun kameraden. Als schrikwekkend grafmonument ligt te midden van hen de “SLAMAT” door zware rookwolken omhuld. UIt haar gewonden romp stroomt de brandstofolie en overdekt de zee en de drenkelingen; er staat maar weinig wind. De vliegtuigen verdwijnen.
Twee Britse torpedobootjagers naderen. Om elf uur naderen uit het Zuiden met grote snelheid, witte schuimvoren snijdend in de zee, twee Britse torpedobootjagers, de “Wryneck” en de “DIAMOND”. Ze komen de overgeblevenen van de “SLAMAT” redden. De tweede stuurman van de “SLAMAT” wordt aan boord van de “Wryneck” opgenomen en met hem de twee man uit de machinekamer, de Britse soldaten en ook de gewonde Chinees die kort daarna den laatste adem uitblaast. De “Wryneck” komt bij de omgeslagen boot en redt de matroos-bootcommandant , de overgebleven man van de civiele dienst en 30 soldaten. Er waren er eerst meer dan zestig in die boot. De jager blijft nog rondvaren, zoekend naar drenkelingen. Om 12 uur drijven er alleen nog lege boten en vlotten in de nabijheid van de “SLAMAT” die nu al vijf uren in laaiende gloed staat.
De “Wryneck” vaart weg, de “DIAMOND” blijft nog even achter en vuurt als hij dwars van het brandende wrak is gekomen een torpedo af, die het schip aan bakboordzijde ter hoogte van de machinekamer treft en een dodelijke gapende wond in de huid slaat, waardoor het water als een lawine naar binnen stort. Het genadeschot, de laatste dienst, welke aan een trouwe vriend en strijdmakker wordt bewezen. Het is na de zware explosie een ogenblik heel stil. Dan schijnt het of er een rilling door de “SLAMAT” gaat. De kop zakt weg, het schip legt zich steeds meer op één kant, water schuimt over de dekken en golft naar binnen. Het schip schokt als in stervensstrijd. Even is het of de romp zich opricht, dan komt snel het einde. De “SLAMAT” heeft haar zeemansgraf gevonden.
Weer naderen bommenwerpers. ongeveer op het zelfde moment vaart tientalle mijlen zuidelijker de torpedojager, die de eerste honderd geredde opvarenden van de “SLAMAT” aan boord heeft. UIt de lucht gezien is zij slechts een onopvallende, smalle streep maar het brede schuimspoor, dat de op volle kracht ronddraaiende schroeven op jagen, is duidelijk in de egale zee te zien. De vijand heeft al zijn vliegtuigen ingezet om het aan zijn greep ontsnapte Britse expeditiekorps toch nog te vernietigen en weer naderen bommenwerpers, dichter en dichterbij. Van alle richtingen komen zij op de jager aanstormen, die met op uiterst vermogen draaiende machines door het water snijdt. Bij tientallen gieren de bommen naar beneden en hoge waterzuilen slaan om het schip omhoog. Dan een felle vlam, een ratelende slag, een helle gloed die over het schip veegt en waarin schoorstenen en brugopbouw lijken ineen te schrompelen voor zij over boord storten. De romp wordt opengescheurd en binnen twee maal 60 seconden verdwijnt het schip in de diepte. Wat wrakstukken en enkele reddingsvlotten drijven nog rond, en op één daarvan, maar enkele meters in het vierkant, bevinden zich de Hollandse matroos, die voor de tweede keer op een vlot, en een kameraad, de dokter van de “SLAMAT” en twintig soldaten.
Twee uur in de middag. Bommenwerpers hebben de “Wryneck” opgespoord. Bommenwerpers hebben ook de “Wryneck” opgespoord. Te talrijk zijn zij, te zeer kunnen zij daardoor telkens van alle kanten tegelijk aanvallen, dan dat het schip met zijn kleine luchtafweerbatterij de vijand van zich af kan houden. De “Wryneck” gaat na dapperen strijd ten onder. In een van de snel te water gelaten sloepen komen de tweede stuurman van de “SLAMAT”, de matroos en de man van de civiele dienst uit de tot tweemaal toe omgeslagen boot 10. Drie hollanders tezamen met een aantal mannen van de destroyer. De stuurman heeft de twee mannen van de machinekamer niet meer gezien. Zij roeien in de richting waar men land weet; drie Hollanders, en enige tientallen Britse zeelieden, Zij roeien, roeien ………………………………. Eindeloos buigen de lichamen zich voorover, halen de riemen door, uren en uren ………..
23 Mensen op een vlot. Vijftig mijl zuidelijker drijft het vlot met de matroos, zijn kameraad, de dokter, en twintig Britse soldaten, 23 mensen bij elkaar. De mannen zijn dodelijk vermoeid. Zij klemmen zich vast aan het vlot, dat te licht is voor zovelen, waar voortdurend het water overheen spoelt. De dokter ligt languit en stil, toen de dodelijke bom de torpedobootjager vernietigde werd hij neergeslagen. Zo gaan de uren voorbij. De dokter ligt zo stil ……. Zijn ogen staren zonder de wereld meer te zien, Hij is gestorven op het vlot dat ronddreef op het blauwe water van de Middellandse Zee, gestorven in de vrijheidsstrijd van het vaderland. Ze hebben wat papieren gehaald uit zijn zak van z’n jas en toen zijn stoffelijk overschot toevertrouwd aan de zee, een eerlijk zeemansgraf.
Een man minder op het vlot, dat ook voor 22 man nog te klein is. De matroos ziet zijn kameraad de laatste krachten verdwijnen. Zij zijn allen zo moe, zij hebben allen maar een wens: slapen. De handen van de kameraad kunnen zich niet meer vastklemmen aan het vlot. Hij laat het los en schudt het hoofd en de zee sluit zich boven hem. De avond valt en de duisternis omhult een en twintig mannen op een vlot van enige meters in het vierkant, waar vortdurend het koude water over spoelt.
Lang duurt de nacht en als het eerste licht over de zee schijnt, klampen zich aan het vlot nog slechts vier mannen vast. Een Hollandse Matroos en drie Britse soldaten. Hun door het zeewater ontstoken ogen zien nauwelijks de Britse kruiser, die recht op hen aan stoomt. Daar aan boord heeft men ze gezien. Het is een wonder, een klein vlot met vier mannen op die watervlakte, welke zich aan alle kanten uitstrekt tot de hemel. Op het eiland, waar de kruiser ze afzet, ontmoet de Hollander vier Goeanese bedienden van de “SLAMAT” en deze vijf opvarenden van de fiere Indië-vaarder, die als troepen-transportschip zijn roeping vervulde, worden kort daarop met een hospitaalschip naar Alexandrië overgebracht.
Zes en twintig uur roeien de overgeblevenen van de “Wryneck”, Z e s e n t w i n t i g uren achtereen. Dan schuurt de kiel van de sloep over het zand van een klein eiland. Strompelend, elkaar steunend en soms dragend, bereikten de tweede stuurman van de “SLAMAT”, de matroos en de hofmeester en de Britten, die in de sloep opeengepakt zaten, de vaste wal. Waar zij zijn, hoe het land heet, dat zij betreden, ze weten het niet en het kan ze ook niet schelen. De doffe ogen glinsteren echter weer op, als zij zich in het Engels horen toespreken, Engels en ook zo te verstaan, Grieks. De anderen die ook uit Griekenland zijn weten te ontkomen, bezitten een zeilboot met motorvermogen, waarin plaats is voor iedereen. Als de avond valt, zetten ze koers op Kreta, dat nog in eigen handen, en nog niet door de vijand aangetast is. Van Kreta worden de drie mannen van de “SLAMAT” naar Port-Said gebracht.
Tien dagen later komt er ook de matroos, die door de kruiser werd gered. En daar in Port Said, in de havenstad gelegen aan de poort van Oost en West, zitten dan bijeen vier Hollanders van de “SLAMAT”. Vier van de “SLAMAT”, de overigen hebben met hun schip hun laatste reis volbracht.
Een Eeresaluut!
Eens zullen weer de schepen met Hollands vlag van gaffel of achtersteven wappelend, varen tussen Indië en een vrij Nederland. Op die reis zullen op een dag, ver aan de noordelijke einder, als een wazig grijs Kreta’s bergen worden gezien en nog verder naar het noorden zal men de kusten en wateren van Griekeland weten. Laten het dan op de dekken, in de salons en verblijven stil worden. Dat dan de Nederlandsche driekleur omlaag gaat, als een groet aan hen die daar streden en vielen en een graf vonden in de golven. Van “Thermopylae”, waar vier en twintig eeuwen geleden de Spartaanse helden onder hun koning en aanvoerder streden en stierven, tot aan Heden en Toekomst reikt de trotse boodschap: “Vreemdeling, die hier passeert, ga naar Sparta, ons vaderland, en zeg dat we hier gestorven zijn, gehoorzamend aan de wetten”. De wetten van een fier volk, van vrije mannen, die wisten te sterven, maar niet wisten van wijken. Den Vaderland getrouwe.
Tot zover het nieuws uit de Indische Courant van 13 oktober 1941.
SS”SLAMAT”, bemanning: 222 personen, 211 slachtoffers, 11 overlevenden. Soldaten aan boord 508, slachtoffers 500, 8 overlevenden.
De SLAMAT-bemanning bestond uit 78 Nederlanders, 85 Goanezen, 24 Chinezen, 10 Australiërs en 1 Noor. Toegevoegd aan de Slamatbemanning werd vervolgens: 13 Australiërs, Royal Australian Navy-Team-luchtbescherming en 8 Nieuw Zeelanders, New Zealand Army, 2e NZ expeditionary force.
Slechts 11 bemanningsleden van de Rotterdamsche Lloyd overleefden de ramp, onder hen: 4 Nederlanders, 5 Goanezen, 1 Australiër en 1 Nieuw Zeelander.
HMS Wryneck, bemanning 133 personen, 106 slachtoffers, 27 overlevenden.
HMS Diamond, bemanning 186 personen, 166 slachtoffers, 20 overlevenden.
Hoofdstuk 4.
Notes, gebruikte bronnen en links.
- Link ss”SLAMAT” herdenking 27 april 2011. https://lloydatelier.nl/slamat-herdenking-2011/
” SLAMAT” monument. https://www.4en5mei.nl/oorlogsmonumenten/zoeken/4063/netersel-slamat-monument
2. Johannes Franciscus Tenthof van Noorden, geboren Rotterdam 17-03-1885 (acte 1408) erkend 16-05-1894, zoon van Henri Catharinus Tenthof van Noorden en Maria Hendrika Wilhelmina van Uden. Van beroep, Restaurateur (1909), Zetkastelein (1927), Verzekeringsagent (1931), Loodsbaas (1934), Winkelier (1937), Verzekeringsagent (1938), Loodsbaas (1940). Gehuwd te Oud-Vroenhoven 9-09-1909 (acte 13) met Maria Wilhelmina Crijns. Overleden, Rotterdam 8-08-1966, (acte 2066).
3. Wilhelmina Mathilda Maria (Wil) Fassotte, geboren Rotterdam 2-11-1907 (acte 11481) dochter van Jacob Hendrikus (Harry) Fassotte en Johanna Catharina Antonia (Toos) van Doorn. Gehuwd te Rotterdam 21-04-1937 (acte 1350) met Adrianus Marinus van Broekhoven. (datum ontbinding huwelijk door overlijden partner 27-04-1941). Wil Fassotte is overleden te Capelle aan den IJssel 01-06-1998.
4. Arnoldus Hendrikus Adrianus Fassotte, geboren Rotterdam 26-03-1909 (acte 3272) zoon van Jacob Hendrikus (Harry) Fassotte en Johanna Catharina Antonia (Toos) van Doorn. Gehuwd te Rotterdam 9-01-1935 (acte 80) met Elizabeth Hubertina van der Velden. Uit dit huwelijk een zoon: Hendrikus Herman Ludovicus Fassotte, geboren Rotterdam 26-07-1936.
5. Antoinetta Hubertine Seerden, geboren Roermond 21-07-1899 (acte 181), dochter van Frans Hubert Seerden en Mina Josephine Petronilla Drijkoningen. Gehuwd te Rotterdam 4-04-1918 (acte 811) met Henri Catharinus Tenthof van Noorden (Jongere broer van bovenstaande nr.2 Johannes Franciscus Tenthof van Noorden. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, Hetty Anthonij, geboren Rotterdam 12-12-1926 en Anton Henri, geboren Rotterdam 18-05-1929.
6. Jean Henriette Michiel Hubert Seerden, geboren Roermond 2-12-1892 (acte 291), zoon van Frans Hubert Seerden en Mina Josephine Petronilla Drijkoningen. Gehuwd te Rotterdam 15-5-1919 (acte 1253) met Irma Nathalia Termont. Uit dit huwelijk werd een zoon geboren, François Ferdinand, geboren Rotterdam 19-10-1924.
7. In juni en juli samen viel er normaal gemiddeld 125 millimeter neerslag. In 1966 had men een hele natte zomer, en was er al meer dan 240 millimeter gevallen
8. Wil Fassotte had o.a. gewoond aan de Hendrik Sorchstraat, Kip straat, Crooswijkschekade, Crooswijkscheweg, Pieter de Raadstraat, Goudsche weg, Hugo de Grootstraat, Goudschesingel en Buitenhofstraat.
9.Uit het huwelijk van Johannes Franciscus Tenthof van Noorden en Maria wilhelmina Crijns waren zes kinderen geboren:
Maria Hendrika Wilhelmina Johanna (Rie), Louise Henriette Wilhelmina Maria (Loes), Johannes Franciscus (Jan), Henri Catharinus (Henri), Willem Johannes Henri (Wim) en Willy Johanna Maria Louise (Wil).
Uit zijn verhouding/partnerschap met Will fassotte is één kind geboren: Johannes Franciscus Fassotte, geboren Rotterdam 31 maart 1945.
10. Ik had het nieuws uit de kranten, en korte verhalen uit mondelinge overlevering, de genealogische gegevens, van alle familie leden die in het verhaal voorkomen, en de adresgegevens uit het bevolkingsregister. Ik heb het verhaal niet willen dramatiseren of romantiseren, het is docudrama, een mengeling van feiten en fictie. Echter het verhaal van de ondergang van de ss”SLAMAT” berust wel geheel op feiten, getuigenverslagen en bestaande literatuur. In de kranten schreef men abusivelijk Fassatte in plaats van Fassotte.
11. Adrianus Marinus van Broekhoven, geboren Bergen op Zoom 5-09-1905, (acte 314) van beroep assistent buffetchef, zoon van Wilhelmus Petrus van Broekhoven en Goordina Paulina Verdaasdonk. Gehuwd te Rotterdam 21-04-1937 (acte 1350) met Wilhelmina Mathilda Maria Fassotte , dochter van Jacob Hendrikus Fassotte en Johanna Catharina Antonia van Doorn. Adrianus Marinus van Broekhoven is overleden op 27 april 1941 in de Middellandsche Zee nabij Griekenland, (Archief Rotterdam, acte 848 van 21-06-1946).
12. De twee broers en zus van Adrianus Marinus van Broekhoven: –Martinus Johannes van Broekhoven, geboren Bergen op Zoom 27-10-1906 (acte 393), van beroep kantoorbediende, gehuwd te Rotterdam 20-05-1931 (acte 1683) met Adriana Bertha Cornelia Teelders. –Wilhelmus Adrianus Wilhelmina van Broekhoven, geboren Bergen op Zoom 26-11-1908 (acte 425) van beroep Timmerman. –Maria Johanna Hendrika van Broekhoven, geboren Rotterdam 22-01-1916 (acte745), gehuwd te Rotterdam 13-07-1938 (acte 2880), met Theodorus Andreas Gerardus van Leeuwen.
13. Op de website van de familie Fassotte, stond vermeld Johannes Franciscus Tenthof van Noorden, partner van Wilhelmina Mathilda Maria Fassotte. Link afgeschermde website van de famiie Fassotte:
https://www.myheritage.nl/FP/entry.php?s=259123151
14. De tekst is zoveel mogelijk gecorigeerd naar de huidige spelling, dus Menschen naar Mensen, oogenblik naar ogenblik, en den boot naar de boot, en der naar van de. Omdat nabestaanden nog niet waren geinformeerd, werden in dit kranten artikel geen namen van opvarenden, overledenen of overlevenden genoemd.
https://www.arendnet.com/Lijst-KRL.htm
https://www.vereniging-krl-wmruys.nl/geschiedenis/slamat
ss Slamat
Bouwwerf: | Koninklijke Maatschappij De Schelde, Vlissingen | |
Op stapel gezet: | 29 april 1922 | |
Te water gelaten: | 27 oktober 1923 | |
Opgeleverd: | 12 april 1924 | |
Grootste lengte: | 147,14 meter | |
Grootste breedte: | 18,88 meter | |
Waterverplaatsing: | 11.406 ton | |
Machine-installatie: | 2 x Parsons/De Schelde stoommachines | |
Machinevermogen: | 8.000 pk | |
Aantal schroeven: | 2 | |
Maximale snelheid: | 15 knopen | |
Passagierscapaciteit: | 139 1e klasse, 158 2e klasse, 69 3e klasse en 32 tussendek passagiers |
Gebruikte Bronnen:
Kranten berichten via Delpher.nl
Boek: Het Scheepsjournaal van Tjalling Luidinga 1890 -1941, van F.Luidinga, ISBN 978-90-802461-2-5.
Stadsarchief Rotterdam.